Ineens valt me op dat er een serene stilte over het peloton gezakt is. Geen gevloek omdat iemand een onverwachte slinger maakt, geen waarschuwingskreten als waarschuwing voor een renner die een demarrage plaatst. In stilte draaien we onze rondjes, de regen stroomt uit de lucht, allemaal zijn we doornat. Ik kijk om me heen en zie de bekende koppen die ik elke wedstrijd zie: de klasbakken, de meerijders en de krabbers. Alsof we ons in een afgesloten cocon bevinden, een parallelle wereld, glijden we met een snelheid van ruim 40 kilometer per uur voort, ronde na ronde. Geen andere realiteit is er op dit moment dan deze voortsnellende groep wielrenners. Dit peloton is mijn habitat.

Ik ken de meeste van mijn mederenners van gezicht en naam, maar weet niet waar ze wonen, of ze vrouw en kinderen hebben, wat hen anders bezig houdt dan ‘de fiets’. Elke week, soms zelfs twee keer in de week ontmoeten we elkaar. Keer op keer gaan gesprekken uitsluitend over fietsen en de koers.

Clubjes-mensen. Mannen zijn clubjes-mensen. Vriendschappen zoals vrouwen die kunnen ontwikkelen met andere vrouwen, gewoon omdat ze elkaar aardig vinden, die vriendschappen kennen mannen niet. Mannen hebben altijd een aanleiding nodig om elkaar te bellen, met elkaar een afspraak te maken, vrienden te worden. Mannen hebben clubjes nodig. Mannen fietsen elke zondag hard met andere mannen. Mannen beginnen bandjes (en vragen dan 1 meisje om te zingen, voor het plaatje, maar dat meisje mag niet meebeslissen over het repertoire van het bandje), mannen worden lid van modelspoorverenigingen. Clubjes.

Mijn vriendschappen zijn voorwaardelijk. Zolang we een clubje delen bellen we elkaar, mailen, spreken af en hebben lol. Als het clubje, de grond onder onze onderlinge band, verdwijnt dan verdwijnen de clubgenoten ook in de mist van de tijd. Niet dat ik er trots op ben; ik neem me al jaren voor te veranderen. Maar ik slaag er niet in de telefoon te pakken, een oude vriend te bellen en hem alleen te vragen hoe het met hem is. Nee, een aanleiding heb ik nodig. Clubjes brengen automatisch aanleidingen. Maar clubjes stellen ook eisen.

De merites van een clubje mag niet zomaar geschonden worden. Vaak vragen mensen aan me waarom wielrenners (en ik dus ook) hun benen scheren. Vergeet alle antwoorden die u tot nu toe hoorde: wielrenners scheren hun benen enkel en alleen omdat wielrenners hun benen hóren te scheren. Als je bij een club wilt horen moet je ook de clubkleuren dragen. Modelspoorbouwers bouwen modelspoorbanen, muzikanten drinken bier, wielrenners scheren hun benen.

In de voorlaatste ronde van de wedstrijd probeer ik mee te muizen met een kopgroepje dat per ongeluk lijkt te ontstaan. Nadat we terug gepakt zijn doe ik drie euvele pogingen alleen weg te rijden. Mijn ultieme poging strandt vlak voor de laatste bocht. In de eindsprint wordt ik zesde. Vlak over de streep kijk ik naar de renner die mijn laatste vluchtpoging teniet gedaan heeft. Erwin Kistemaker. Vroeger een begenadigd bijna-prof, nu net als ik, zondagochtend-amateur.

“Weet je, ik droomde afgelopen week dat ik demarreerde en jij een keer niet in mijn wiel zat”, hijg ik.

“Dromen zijn bedrog, jongen”’ is zijn korte antwoord.

“Rijd je hier zondag ook?” vraag ik.

Sommige vragen behoeven geen antwoord om het toch te kennen. Erwin kijkt zwijgend naar mijn fiets. “Je hebt nog steeds dat slagje in je achterwiel, wist je dat?”

Paul van Schagen

Bekeken: 2732x